donderdag 6 februari 2014

Over raketten en bommen



We zijn afgelopen week met een collega van Gert-Jan, een Roemeen, en diens vriend, een Slovaak, gaan eten. Ze wonen hier al bijna anderhalf jaar, en ze zijn er zot van. Van elkaar en van Tel Aviv. Anderhalf jaar, dat betekent dus ook in november 2012, voor diegene die het zich nog herinneren: raketaanvallen, voor de eerste keer sinds begin jaren ‘90, op Tel Aviv. De Slovaak vertelde hoe hij die maand hier had ervaren: er was eigenlijk niets aan de hand, begon hij. Iedereen ging gewoon naar het werk of school, ging’s avonds op restaurant en bestelde de dagelijkse schotel hummus en limonade met munt, gezellig babbelend met elkaar. Wanneer de sirene afging, ging iedereen een poosje wachten in de bunker van het restaurant. Als ze terug naar buiten mochten, ging iedereen gewoon terug aan tafel zitten en at verder. Soms checkten ze op hun iphone waar de raket naartoe ging. “oh, it’s heading to Ramat Gan” (de stad langs Tel Aviv), en ze gingen lekker languit achterover zitten op hun stoel. Niks aan de hand. Neen, dit voelde niet aan als een oorlog. “It was nothing”. En diegenen die terug naar huis vlogen omdat ze schrik hadden, zoals de Roemeen, werden “little crybabies” genoemd.

Een paar dagen later, zaten Gert-Jan en ik in ons appartement achter de computer. BAMMM, een luide knal. Maar echt luid, geen ontplofte autoband of zo.  Hmm. We keken elkaar aan en beslisten om toch een voorzichtig buiten te gaan kijken. De straat was afgezet door de politie. We vroegen aan de man van de krantenwinkel wat er aan de hand was. Er was blijkbaar een “unidentified object”, dat wil dus zeggen een koffer of een rugzak zonder eigenaar, die ze tot ontploffing hebben laten brengen. Dat is hier een gewone veiligheidsmaatregel en wil niet zeggen dat er daadwerkelijk een bom in de verwoeste, zwartgeblakerde hello-kitty tas zat. Vijf minuten later was heel de straat weer bomvol met mensen die elkaar voor de voeten lopen en auto’s die onafgebroken toeterden.  Het leven gaat voort. Wanneer ik dit ’s anderdaags aan de papa van Matan en Tamar vertelde, vond hij er niks aan. “ Oh yeah, they do it all the time.  99% it’s nothing.”

woensdag 29 januari 2014

Over koetjes en kalfjes


De ouders van de kindjes zijn eind december verhuisd naar Ramat Gan, een stad langs Tel Aviv. Dus ik heb de trein ingewisseld voor een stevige fietstocht. Gezond zou men denken? Jammer genoeg moet ik fietsen in volle ochtendspits, op de autostrade of op het voetpad, want er is geen fietspad. Dus ’s morgens is iedereen al kwaad op iedereen : boze buschauffeurs die toeteren omdat ik op de weg fiets, en ik lastig op al die voetgangers die mijn weg blokkeren. Goed voor het ochtendhumeur én voor de longen.


Matan en Tamar zijn afgelopen weekend al 1 jaar geworden. Matan heeft zich ontwikkeld tot een kleine, wilde, stevige, bruuske viking. En Tamar is een lief klein meisje dat wel heel slim uit de hoek kan komen. Dominante Matan pakt altijd haar speelgoed af, en daar heeft ze iets op gevonden: ze speelt dan even met de bal (zijn favoriet), tot ze zijn aandacht heeft. Dan slaat ze de bal heel ver weg, zodat hij er als een zot achteraan gaat en ze op haar gemak met haar eigen speeltje kan spelen. De papa vindt dat typisch vrouwelijk :-).



Vandaag had de papa bezoek van een vriend: een Nederlander die hier al 15 jaar woont, getrouwd met een Israëlische vrouw. Hij had veel te klagen over Israël: het leven is heel duur, mensen zijn onvriendelijk en er is nooit goed nieuws (op tv, radio…). Maar toch zou hij nooit meer terug in Nederland willen wonen. “Als ik de kranten lees, dan denk ik: amai, wat is het daar saai.” En de mensen zijn veel te oppervlakkig. Hoe kan hij hier dan zo graag wonen? Hij zegt dat hij zijn eigen “bubble” heeft gemaakt (ze zeggen vaak dat Tel Aviv al een bubble op zich is omdat het zo anders is als de rest van het land): hij heeft zich omringd met mensen die hij graag heeft, woont op een plaats waar hij graag is…En eigenlijk hebben wij hetzelfde gedaan: wij gaan terug naar de plaatsen waar de mensen vriendelijk tegen ons zijn, de supermarkt waar het iets of wat dragelijk is om in te vertoeven en de bar waar we nog waar voor ons geld krijgen...
Het was geen gemakkelijk gesprek: Nederlands met de Nederlander, Duits met papa 1 en Engels met papa 2. Zo 3 talen tegelijk praten, dat kan toch alleen een Belg ;-) (dat zijn de Nederlander zijn woorden :-)):  Uiteindelijk wou de Nederlander liever in’t Engels praten, hij vond zijn woorden niet meer zo gemakkelijk in het Nederlands. Raar zo, Engels praten met een Nederlander. Maar waarom makkelijk doen als moeilijk ook kan!



Wij hebben trouwens ontdekt waarom mensen hier niet vriendelijk zijn tov ons (of toch onvriendelijker dan tegen een ander ;-)). Iedereen denkt dat we Duitsers zijn, ze horen het verschil niet tussen Duits en Nederlands. En die zijn hier nog altijd niet geliefd. “Maybe they think you are going to kill them in their sleep one day”, zei de Roemeense collega van GJ. De ouders gaan op het einde van het jaar naar Duitsland verhuizen en krijgen daar nogal negatieve reacties op: “Are you insane? What if they gonna do it again (ref holocaust).” Ja, dat ziet hier nog steeds heel diep.



De Nederlander heeft me ook wat uitgelegd over de gezondheidszorg hier (voor de dokters onder ons J): Er zijn een drietal gezondheidsnetwerken waarbij je je kan aansluiten door een soort abonnement te nemen. Je hebt goedkopere en duurdere abonnementen. Hoe duurder, hoe minder je voor zorg moet betalen. Elke inwoner heeft sowieso wel een basisdekking, maar deze is heel beperkt waardoor je bijna verplicht bent een abonnement te nemen. Als je dan ziek bent kan je bij jouw ‘gezondheidsnetwerk’ naar de arts gaan. Dat is één gebouw met alle soorten artsen daar aanwezig: huisarts en specialisten. Dus de huisarts kan je onmiddellijk doorverwijzen. Voor de huisarts betaal je dan meestal niets en bij de specialist zo’n 3 euro. Artsen werken hier trouwens ook maar van 9-17u, erna treedt de nachtdienst in. Ze worden ook per maand betaald, en niet per prestatie, maar hoeveel dat is, dat weet ik niet.



Gert-Jan en ik hebben ook vastgesteld dat van alle mensen die we hier hebben leren kennen maar één persoon hetero is. We zitten dan ook in de meest homovriendelijke stad van misschien wel de hele wereld, maar toch wel bizar om als hetero in de minderheid te zijn :-).



Eind van de maand februari trekken we trouwens naar een ander appartement. We hebben het wel gehad met deze plek. Na de problemen met de riolering hebben we ook al een elektricien moeten bellen want we hadden geen warm water meer. Daarna zaten we ingesloten in ons eigen appartement omdat het slot niet meer open ging. En nu zijn we omringd door allerlei werken op straat en in naburige gebouwen. Eerst het gebouw achter ons, vandaag nog het gebouw langs ons, dus we zitten midden in het boren/zagen/en al wat nog veel lawaai maakt. We wonen dus zowat op een bouwwerf. 
Dit geschreven van een leuk koffiehuisje in de buurt, want ons internet werkt ook al 4 dagen niet meer...
Dus aftellen naar een mooi appartement in een rustige wijk in Tel Aviv! Nog 30 dagen!



Layla Tov



Catherine


zondag 26 januari 2014

In de voetsporen van Jezus



Een toerist die Israël bezoekt, doet dat meestal voor een weekje. Standaard staan er dan twee bestemmingen op het programma: Tel-Aviv en Jeruzalem, respectievelijk de culturele en politieke hoofdstad van het land. Tijdens ons eerste bezoek aan dit land, in april 2013, was dit niet anders. Maar toen al hoorden we van de ‘locals’ dat het blijkbaar serieus de moeite is om een keer naar het noorden te reizen. Noord-Israël biedt een aantal minder bekende, maar toch zeer interessante attracties zoals havenstad Haifa, de derde grootste stad van het land met als hoogtepunt de prachtige Baha’i tuinen (zie foto), Akko, een oude ommuurde stad die er wonderwel in slaagde om op het einde van de achttiende eeuw Napoleon buiten de stadsmuren te houden (zie foto), maar natuurlijk ook Nazareth. 
De haven van Akko

De Baha'i Gardens in Haifa, met een prachtig uitzicht over de stad

Iedere vrome Christen, of bij uitbreiding iedere Vlaamse jongen/meisje/man/vrouw heeft in de les godsdienst op de lagere school al meegekregen dat er iemand bijzonder in die stad heeft gewoond. Een man die blijkbaar water in wijn deed veranderen, maar ook een zevental stukjes brood en kleine visjes omtoverde in een feestmaal voor een hele meute hongerigen. Waar of niet waar, wij wilden best wel eens gaan kijken hoe het Nazareth anno 2014 nà Christus er precies uitzag. Dat bleek een relatief moderne stad te zijn, naar Midden-Oosterse normen (zie foto). Nadat de bus ons langs de snelweg had gedropt, slenterden we via de hoofdstraat richting hotel, vlakbij de oude stad. Wat meteen opvalt, is het feit dat dit een Arabische stad is: dat hoor je aan de taal, zie je aan de hoofddoeken, en ruik je aan de zoete geur van waterpijp die ons overal tegemoet kwam. “Welcome to Palestine”, zei één van de rondhangende jongeren terwijl hij me met een vurige blik aankeek. Ik knikte beleefd en zei “Thank you”. Blijkbaar woont de Joodse gemeenschap van Nazareth in het naburige “Nazareth Ilit”, wat zoveel als Nieuw-Nazareth betekent. Het zijn dus de Arabische moslims en christenen die in het Nazareth van Jezus Christus de plak zwaaien.



Eenmaal aangekomen bij het hotel bleek dat gesloten te zijn. Binnen was er geen beweging, zelfs geen licht. Even bellen naar het nummer dat ik nog net had genoteerd voor ons vertrek. “Hi sir, no sir, you did not book the Golden Crown Old City Hotel, you booked the Golden Crown Hotel, sir! You have GPS, sir?? Hotel is NOT in city center, sir!” Toegegeven, ik ben soms een verstrooide mens (zowel thuis als op het werk kunnen ze daarover meespreken), maar mij vergissen van hotel, neen. Eenmaal aangekomen in het hotel maakte Muhammad van de receptie al snel duidelijk wat er was gebeurd: alle boekingen van Old City waren simpelweg overgezet naar hen, want die mannen van Old City namen tien dagen verlof. Haha! Geen waarschuwing of niks. Enfin, we lieten het niet aan ons hart komen, dit hotel had een uitgebreid ontbijtbuffet en lag op een rustige heuvel buiten de stad, eens rustig slapen kan deugd doen als je de drukte van Tel-Aviv gewoon bent.

Als er ergens iets heiligs gebeurt, hebben Christenen de neiging er een kerk op te bouwen. Er moet dan ook veel heiligs zijn gebeurd in Nazareth, want de oude stad telt op haar relatief kleine oppervlakte een kerk of dertig. “This is the place where Mary heard that she was going to give birth to a child from God”, “this is the place where Mary went to get water from the spring”, etc. Komt toch wel zeer goed uit voor de lokale middenstand dat daar dan ook zoveel pelgrims op afkomen. Ten slotte is de woonplaats van Jezus tegenwoordig ook bekend om haar goede restaurants: Europese keuken met een Arabische toets. Het moest al van afgelopen zomer zijn geleden dat ik nog eens een biefstuk had gegeten, het heeft gesmaakt!

Op zondag trokken we dan met een tourbusje richting het meer van Galilea (nog zo’n vermeende mirakellocatie) en de Golanhoogten, een regio die Israël eenzijdig geannexeerd heeft na de Yom Kippur-oorlog in 1973, en internationaal niet unaniem erkend wordt als zijnde Israëlisch grondgebied. Er rijden dan ook voortdurend VN-busjes af en aan door die bergdorpjes. Op de top van Mount Bental, één van de hoogste plekken in de regio, werd duidelijk waarom Israël zoveel strategisch belang hecht aan de hoogten: het is de ideale plek om de Arabische buren in de gaten te houden (zie foto). De wind kwam vanuit een noordoostelijke richting, waar amper 60 kilometer verder de dagelijkse ellende zich voortzet in Damascus, Syrië. 



And I kid you not: we konden de artillerie tot bij ons horen knetteren. Het stemde me tot nadenken: waarom kan die miserie daar ook zo lang blijven duren? Amper een kwartier later stonden we in een wijnboerderij de ene na de andere fles van Winery Odem te degusteren: van Shiraz over Cabernet naar een Syrah, om af te sluiten met een dessertwijn of twee. Er werd gulzig geproefd, gegrapt en gelachen, amper een kwartier nadat we daar naar Syrië hadden zitten staren. Terug in de bus, met een fles Syrah in mijn handen, kreeg ik toch wel wat schuldgevoel: hoe kon ik zo snel dat slechte gevoel over Syrië uitschakelen? Ik ben dus eigenlijk exact hetzelfde als al die Tel-Avivi’s, die elke dag hun cappucino’s drinken op zonnige terrasjes met hun Iphone in de hand en dure zonnebril op het hoofd, terwijl amper 60 kilometer verder dat stukje miserie van een Gazastrook ligt.